
Jurisprudentie
BG7846
Datum uitspraak2008-12-18
Datum gepubliceerd2008-12-19
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers78285 / KG ZA 08-249
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2008-12-19
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers78285 / KG ZA 08-249
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Vordering tot rectificatie van mededelingen in een interview in een Turkse krant, waarvan eiser stelt dat gedaagden die over hem hebben gedaan. Dit is niet aannemelijk geworden en ook overigens geen verplichting tot rectificatie. Vordering afgewezen.
Uitspraak
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 78285 / KG ZA 08-249
vonnis in kort geding van 18 december 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te Brielle,
eiser,
advocaat mr. C.F.W.A. Hamm te Dordrecht,
namens behandelend advocaat: mr. R.W.F. Heijmeriks te Spijkenisse,
tegen
1. [gedaagde 1], en
2. [gedaagde 2],
beiden wonende te Puttershoek,
gedaagden,
procederend in persoon.
Partijen worden hieronder aangeduid als [eiser] en [gedaagden].
1. Het procesverloop
1.1 De voorzieningenrechter heeft ter terechtzitting van 11 december 2008 kennis genomen van de volgende processtukken:
- dagvaarding van 2 december 2008,
- akte tot wijziging van eis,
- pleitnotities van mr. Heijmeriks voornoemd,
- door beide partijen overgelegde producties.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Op grond van de - in zoverre niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken - stellingen van partijen en in het geding gebrachte producties wordt in dit geding van het volgende uitgegaan:
2.1 [eiser] is advocaat te Brielle. Hij houdt zich onder meer bezig met de advisering van aspirant kopers van onroerend goed in Turkije.
2.2 Binnen deze praktijk heeft [eiser] een goede naam en een aanzienlijk clientèlebestand opgebouwd.
2.3 Op 13 februari 2006 hebben [gedaagden] zich tot [eiser] gewend voor advies inzake een door hen te sluiten koopovereenkomst met de Turkse rechtspersoon Blees Elmak Ltd. Sti., gevestigd te Kusadasi (hierna te noemen: ‘Blees’).
2.4 Na verstrekking van de koopovereenkomst door [gedaagden] heeft [eiser] [gedaagden] bijgestaan en dienaangaande per brief van 23 februari 2006 geadviseerd.
2.5 Op 18 maart 2006 hebben [gedaagden] [eiser] een in Turkije opgemaakte notariële akte gestuurd, waaruit bleek dat zij op 1 maart 2006 reeds een koopovereenkomst met Blees hadden getekend. [eiser] was hiervan niet eerder op de hoogte gesteld noch is hem gevraagd de akte te beoordelen.
2.6 Na 18 maart 2006 is er geen contact meer tussen [eiser] en [gedaagden] geweest. Op 5 september 2006 heeft [eiser] het dossier van [gedaagden] gesloten.
2.7 [eiser] heeft vervolgens een declaratie aan [gedaagden] gestuurd, die zij hebben voldaan.
2.8 Op 10 november 2008 is aan [eiser] gebleken dat op de website van de in Turkije landelijk verschijnende dagbladen Milliyet en Hürriyet een artikel is gepubliceerd in zowel de Turkse als de Engelse taal. Dit artikel bevat onder andere de zin ‘Avukat da kandirmis’, hetgeen in het Nederlands wordt vertaald als: ‘ook de advocaat heeft de zaak bedonderd’ (productie 5 bij dagvaarding).
Verder bericht (de Nederlandse vertaling van) het artikel - voor zover thans van belang - als volgt:
‘(…) Het echtpaar [gedaagden] zei het volgende (…):
‘Zij (Spaargaren, toevoeging rechtbank) heeft het afschrift van het eigendomsbewijs dat wij van haar verlangden naar de Nederlandse advocaat [ ] [eiser] gestuurd. Toen advocaat [eiser] ons vertelde dat hij bij het eigendomsbewijs geen enkel probleem voorzag, geloofden wij hem. Later vernamen wij dat [eiser] de advocaat van Spaargaren is. Vanaf 2006 tot nu toe heeft zij/hij ons voortdurend aan het lijntje gehouden.’
Het echtpaar [gedaagden] vertelden dat zij zich wilden vestigen in het door hen zeer bewonderde Turkije en daar een rustig leven wensten te leiden en zeiden: ‘Wij hebben ons huis in Nederland verkocht. (…)’
2.9 [eiser] wordt door de uitlatingen in het betreffende artikel in zijn belangen geschaad.
2.10 Op 13 november 2008 heeft de raadsman van [eiser] [gedaagden] gesommeerd over te gaan tot rectificatie middels plaatsing van een door [eiser] opgesteld rectificatiebericht op de website van de dagbladen Milliyet en Hürriyet. [gedaagden] hebben hieraan geen gevolg gegeven en hebben aansprakelijkheid op 15 november 2008 per brief afgewezen.
2.11. De Nederlandse familie [betrokkenen] hebben, net als onder meer [gedaagden], grond met een daarop te bouwen c.q. gebouwde villa gekocht in Sogucak, Kusadasi, Turkije. Zij hebben problemen over de eigendom met de verkoper van de grond c.q. de bouwer van de villa.
2.12 Op 3 december 2008 is door de familie [betrokkenen] aan [gedaagden] het volgende
e-mailbericht verstuurd:
‘Onderwerp: Fw: STATEMENT FROM [betrokkenen] REGARDING THE INTERVIEW WITH THE JOURNALIST
Hello [gedaagden],
On Monday, at 1400, 3 november 2008, [betrokkenen] met with Serkan Onukar, our Turkish attorney, and Latif Sansur (Tum Haberler) a journalist, at our house in Sogucak, Kusadasi. Our neighbors [gedaagden] were not present during the interview. They joined at the conclusion, and were only present when the journalist was ready to take photos. (…)
What the journalist did was make notes regarding our conversation and as a result he miss quoted [gedaagden] in the statement regarding Mr. [eiser] as well as selling their home in The Netherlands. Both of these statements were made by [betrokkenen]. [gedaagden] were as stated above, not even present when this part of the interview was taking place, they showed up at the meeting with the journalist at the conclusion, and were only there when the photo’s were taken by the journalist. Therefore, [gedaagde 1] nor [gedaagde 2] could have made these statements to Mr. Latif Sansur regarding Mr. [eiser].
[betrokkenen]
Sogucak, Kusadasi, Aydin, Turkey’.
3. De vordering
3.1 [eiser] vordert, naar de rechtbank begrijpt, na vermeerdering van eis, - kort samengevat - [gedaagden] te veroordelen om binnen 72 uur na betekening van het vonnis aan de landelijk in Turkije verschijnende dagbladen Milliyet en Hürriyet opdracht te geven tot het plaatsen op de voorpagina van de onder 10 van de dagvaarding genoemde rectificatie in de Turkse en Engelse taal, althans [gedaagden] te veroordelen tot het plaatsen in voornoemde kranten van een zodanige rectificatie als de Voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding.
Hij stelt daartoe het volgende.
3.2 [gedaagden] hebben een interview gegeven aan de dagbladen Milliyet en Hürriyet en stellen met hun uitlatingen in voornoemd artikel een aantal feitelijke onjuistheden (zie onder 2.8), althans onwaarheden, die misleidend zijn en derhalve onrechtmatig jegens hem. Het onrechtmatig handelen van [gedaagden] jegens [eiser] kan hen worden toegerekend.
3.3 Voorzover [gedaagden] de bewuste uitlatingen aan voornoemde dagbladen niet zouden hebben gedaan, rust op hen alsnog de rechtsplicht de publicatie tegen te houden, dan wel stappen te ondernemen jegens de familie [betrokkenen] om te (doen) rectificeren. Dit geldt temeer nu [gedaagden] ervaring hebben met journalisten, zoals zij zelf aangeven ter zitting. Dat [gedaagden] inzage wilden in het artikel vóór publicatie, maar dat het artikel uiteindelijk zonder inzage vooraf is gepubliceerd, dient voor rekening en risico van [gedaagden] te komen. [gedaagden] dienen de dagbladen Milliyet en Hürriyet daarom opdracht te geven tot het plaatsen van het door [eiser] voorgestelde rectificatiebericht.
Het verweer
3.4 De conclusie van [gedaagden] strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding. Zij voeren als verweer het volgende aan.
[gedaagden] zijn er niet bij geweest toen het interview daadwerkelijk werd afgenomen en zij hebben niet met de journalist gesproken. De uitlatingen in het artikel zijn niet door [gedaagden] gedaan, maar door de familie [betrokkenen].
4. De beoordeling
4.1 Nu geen bezwaar bestaat tegen de wijziging van eis ingevolge artikel 130 Rv zal daarop worden rechtgedaan.
Spoedeisend belang
4.2 Naar als onbetwist vast staat heeft [eiser] door het verschenen artikel te vrezen voor aantasting van zijn reputatie en clientèleverlies, hetgeen hem schaadt in zijn belangen. Het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vordering is hiermee gegeven.
Onrechtmatig handelen?
4.3 Het door [eiser] gestelde dat [gedaagden] door hun uitlatingen jegens hem onrechtmatig hebben gehandeld, is door [gedaagden] gemotiveerd betwist.
[gedaagden] hebben ter zitting een e-mailbericht van de familie [betrokkenen] overgelegd (zie onder 2.12). Dit e-mailbericht bevestigt de visie van [gedaagden] dat niet zij, maar de familie [betrokkenen] de uitlatingen over [eiser] hebben gedaan. [gedaagden] hebben de factuur van [eiser] betaald, omdat hij voor hen had gewerkt en zij - naar eigen zeggen - nooit ontevreden over zijn functioneren zijn geweest. [gedaagden] hadden als bewoners (ter zake van de verkrijging van de eigendom van hun vakantiehuis in Turkije) - net als onder meer de familie [betrokkenen] - slechts een geschil met Blees en niet met [eiser], aldus [gedaagden]. Dat [eiser] op 5 september 2006 het dossier van [gedaagden] heeft gesloten, was voor hen derhalve logisch.
Zij zijn - naar eigen zeggen - langsgegaan bij de familie [betrokkenen] toen het interview reeds was afgelopen. Zij wilden het artikel lezen vóór publicatie, omdat het onderwerp van dit artikel (het geschil van de bewoners met Blees) ook hun belangen betrof. [gedaagden] hebben verklaard, in tegenstelling tot degenen die in het artikel zijn geciteerd, hun huis in Nederland niet te hebben verkocht. Dit is door de familie [betrokkenen] in het e-mailbericht (zie 2.12) bevestigd.
[eiser] heeft zijn stellingen nader onderbouwd door te stellen dat de journalist [gedaagden] in het artikel met geboortedata en oorspronkelijke namen heeft aangeduid. Dit duidt er volgens [eiser] op dat [gedaagden] wèl degenen zijn die de uitlatingen hebben gedaan. [gedaagden] voeren hiertegen echter aan hun advocaat Serkan Onukar een volmacht te hebben gegeven, waarvoor zij hem deze gegevens zouden hebben verschaft. Hij was wel aanwezig bij het interview en was bekend met hun gegevens.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagden] heeft [eiser] verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de juistheid van zijn stelling, dat [gedaagden] degenen zijn die de uitlatingen aan het adres van [eiser] hebben gedaan, aannemelijk maken.
4.4 Ter zitting heeft [eiser] nog gesteld dat, zelfs indien en voor zover niet [gedaagden] maar de familie [betrokkenen] de gewraakte uitlatingen zouden hebben gedaan, het op de weg van [gedaagden] had gelegen om stappen te ondernemen jegens de familie [betrokkenen] om te komen tot rectificatie. Volgens verkeersopvatting dient de publicatie voor rekening en risico van [gedaagden] te komen temeer nu zij de eis hebben gesteld het artikel voor publicatie te willen lezen en die eis hebben laten vallen. Daardoor hebben zij zichzelf in de positie gebracht dat het betreffende artikel aan hen kan worden toegerekend. Dat op [gedaagden], ook al zouden zij niet degenen zijn geweest die de uitlatingen ten aanzien van [eiser] hebben gedaan, aldus in ieder geval een ‘rechtsplicht tot rectificatie’ rustte, is echter evenmin aannemelijk geworden. [gedaagden] hebben immers verklaard - hetgeen aannemelijk voorkomt (zie 4.3) - niet aanwezig te zijn geweest bij het betreffende interview met de dagbladen, dat overigens naar hun zeggen werd gegeven om ruchtbaarheid te geven aan de problemen die de kopers met de verkoper van de grond c.q. bouwer van de villa hadden. Zij hebben het artikel niet kunnen lezen vóór publicatie en wisten ook niet dat het artikel inhoudelijk over het functioneren van [eiser] ging, terwijl zij de journalist wel hadden gevraagd het artikel te mogen lezen vóór publicatie. Toen het artikel toch zonder inzage vooraf werd gepubliceerd, hebben [gedaagden] hun Turkse advocaat verzocht een brief te sturen aan de dagbladen ter rectificatie om het geschil op te lossen. Hiermee hebben zij naar het oordeel van de voorzieningenrechter alle zorgvuldigheid betracht die zij konden betrachten. Dat [gedaagden] de publicatie niet hebben tegengehouden en deze toch heeft plaatsgevonden, kan hen in de gegeven omstandigheden niet worden aangerekend. Het is niet de ‘rechtsplicht’ van [gedaagden] om stappen te ondernemen tegen de familie [betrokkenen], zodat het achterwege laten hiervan hen evenmin kan worden aangerekend.
4.5 Gelet op het bovenstaande wordt geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagden] de uitlatingen aan het adres van [eiser] hebben gedaan en dat zij jegens [eiser] onrechtmatig hebben gehandeld. De vordering dient derhalve te worden afgewezen.
4.6 Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De beslissing in kort geding
De voorzieningenrechter:
5.1 wijst de vordering af;
5.2 veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagden] bepaald op € 254,-- aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bouter en bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2008.